Ik was een recalcitrant mannetje in m’n pubertijd. De dienstplicht kwam als geroepen voor mij. En vooral voor mijn ouders. Ze waren trots maar toch ook opgelucht, vermoed ik. Ik genoot de militaire opleiding in Oirschot. Of genoot? Hel vond ik het.
Wat een geouwehoer zeg! Je moet dit en je moet dat. Ik moest helemaal niks! Wie zijn jullie dan om mij te vertellen wat ik moet doen? Nou, de personen die de volgende 14 maanden mijn leven zouden bepalen. Dát waren ze.
Het ging regelmatig gepaard met straf, een douw of een weekend achterblijven maar ze kregen het voor elkaar. Het was mij al gauw duidelijk dat het leger niet mijn kopje thee was.
Waar de anderen van mijn peloton er vol voor gingen, bleef ik met regelmaat mij verzetten tegen de onzin van het drillen. Ik werd meer en meer een einzelgänger in onze batterij. Goed, buiten de ‘legertijden’ om had ik wel maten maar in het groen bleef ik een buitenbeentje. Na de opleiding werden we gelegerd in Duitsland. In Seedorf. Het beruchte Seedorf. Waar ik in Oirschot nog ingedeeld was in peloton Alpha, werd ik nu geplaatst tussen de jongens van peloton Bravo. De sukkels. Ik vatte het op als een ultieme straf van de Oirschotse kapitein van de batterij.
Geen matennaaier
Ik was die eerste maanden van 1990 redelijk ongelukkig. Ik keerde m’n kont weer tegen elke krib die ik tegenkwam. Ik vond ‘op oefening’ maar onzin en bleef vaak thuis na verlof. Ook de dagelijkse kazerneklusjes liet ik veelal aan me voorbij gaan. Het maakte me niet populair bij mijn collega’s van de 41e afdeling Veldartillerie - Charlie Compagnie. Zelfs m’n maten uit peloton Alpha stoorden zich aan mijn ‘drukken’. Ik bleef vaker en vaker thuis. Ik werd vaker en vaker opgehaald door de Marechaussee. En ik verbleef vaker en vaker achter de wacht. Dat bleek een plek waar ik me enigszins prettig voelde. Gewoon, in m’n eentje. En zo voelde ik me die eerste maanden ook, in m’n eentje. Eenzaam zelfs. En een paria. Ik had niets met het leger, de regels, het moeten en m’n nieuwe kamergenoten.
Ik was geen matennaaier. Als ik (soms met een anderen) iets geflikt had wat niet door de legerbeugel kon, nam ik de schuld op me. Ook al vond de leiding dat het hele peloton gestraft moest worden, dan stapte ik naar voren. Mijn militaire carrière was toch al gedoemd immers. En kon ik weer achter de wacht. Het dwong toch op één of andere manier respect van de anderen af en uiteindelijk werd ik door de jongens bekroond met de titel ‘Meesterdrukker’. Ik werd een soort ‘not to be touched’. “Laat hem maar, kop dicht en doorlopen, mensen”.
Duitsland - Nederland
Zondag 24 juni 1990. Het WK in Italië met de wedstrijd (West)Duitsland – Nederland. De tv in de bar stond aan, iedereen droeg oranje. Iedereen behalve ik. Ik had gekscherend mijn naam in het Duits achter op een wit t-shirt geschreven met daaronder een zwarte sportbroek. Het werd geaccepteerd. De spanning was te snijden en dat had alles te maken met de wedstrijd, het tot dan belabberde niveau van Oranje en natuurlijk de plek waar we deze wedstrijd zouden bekijken, Duitsland.
Teleurstelling, frustratie maar vooral agressie na de wedstrijd. Die kut Duitsers weer!!! We trokken met een mannetje of 14 naar de discotheek in Zeven, het naastgelegen dorp. Onderweg hoorden we toeterende auto’s. Blije Duitsers.
Op de immense parkeerplaats was het druk. Druk met auto’s en vooral heel erg veel jongeren. Er kwamen toeterende auto’s de parkeerplaats opgereden. Blije, zingende en provocerende Duitse jongens stapten uit. Het moeten er een stuk of 30 zijn geweest. Dit viel verkeerd bij een groep Nederlanders en ze gingen de confrontatie met de Duitsers aan. Ook wij mengden ons in de vechtpartij. En meer en meer jongens storten zich op de Duitsers. Het werd een matpartij van jewelste op die parkeerplaats. Klappen vielen over en weer, auto’s werden beschadigd, voorwerpen sneuvelden.
De rust keerde terug toen de Duitsers de discotheek in vluchtten. Wij, de Nederlanders, vierden ons feestje op de parkeerplaats. Al snel werd het plan opgevat om de discotheek te bestormen. Rennend en schreeuwend bestormden we de discotheek, de dansvloer op. Weer vielen er klappen en sneuvelden voorwerpen. Het was oorlog! De muziek stilde, sirenes klonken buiten. Veel sirenes. Er kwamen een heleboel geüniformeerden binnen. Het vechten en slopen stopte.
Saamhorigheid
Op dat moment klonk het bekende begindeuntje van You’re in the army now door de speakers. “A vacation in a foreign land, Uncle Sam does the best he can, you’re in the army now”. “OH OE OH” haakten we spontaan in. Tientallen jonge mannen schreeuwden deze klassieker mee. Ik sloeg mijn arm om de schouder van mijn buurman, hij deed hetzelfde bij de volgende. Binnen de kortste keren vormden we een enorme keten van zingende Nederlanders, Duitsers en zelfs Amerikanen en Fransen, begreep ik later. Ik kreeg een enorm gevoel van saamhorigheid van dit gebeuren. Ik vergat mijn eenzaamheid volledig. Kippenvel over mijn hele lichaam. En trots was ik. Vooral trots herinner ik me. Nog steeds trouwens. Want door mijn buurman te omarmen en een keten te starten heb ik dus mooi even WO lll voorkomen.
Of zal ik die eer aan de DJ gunnen? Hij koos tenslotte de juiste plaat op het juiste moment.