“Ik ging als een vrij man naar huis”
Juli 1995. Gewondenverzorger Johan de Jonge is 21 jaar als hij door de Serviërs gevangen wordt genomen tijdens de val van de enclave Srebrenica. “Ik dacht toen dat het einde verhaal zou zijn. Ik heb een afscheidsbrief geschreven aan mijn ouders. Ik heb hem nog steeds. Hier. Ongeopend is ie. Ik heb geen idee wat er in staat. Laat maar lekker dicht zitten denk ik. Ik ben er nog.”
DutchbatIII, het Nederlands bataljon van de UNPROFOR, de VN-vredesmacht in Joegoslavië, verdedigt de door moslims bewoonde enclave Srebrenica in Bosnië. Als hospik is het Johans taak om gewonden te verzorgen, te assisteren bij operaties of medicatie uit te delen. Met regelmaat zetten ze ook zelfstandig een post op in een dorpje, zodat de inwoners langs kunnen komen met hun problemen. Johan brengt drie maanden door in de enclave. “Srebrenica was een openluchtgevangenis. We konden en mochten niets. De Serven bepaalden wat er de enclave binnenkwam. Er was te weinig te eten, te weinig spullen voor uiterlijke verzorging, pleisters en verbandjes en medicatie kwamen niet binnen. Ik was gefrustreerd dat ik zo weinig mensen kon helpen. Maar niemand kon er wat aan doen, en niemand deed er wat aan.”
Op 8 juli vallen de Serven de enclave aan en wordt Johan opgeroepen mee te gaan met het Quick Reaction Force-team. Onderweg naar OP-foxtrot, een observatiepost aan de rand van de enclave, horen ze over de radio dat de post is aangevallen en dat er een collega dodelijk is getroffen. “Als gewondenverzorger wil je te hulp schieten als je daar aankomt, maar dat kon niet. Tegelijkertijd werden we aan alle kanten aangevallen door de Serven. Maar wat hadden wij? We hadden een geweer met tien kogels. Aan de andere kant stond veel meer materiaal. We mochten niet schieten, maar ook niet terugtrekken.”
De Rules of Engagement (ROE) stonden alleen toe dat geweld werd gebruikt voor zelfverdediging, waarbij werd gerekend op luchtsteun van de NAVO om de missie te doen slagen. Luchtsteun mocht echter alleen worden aangevraagd wanneer de eigen stellingen werden aangevallen. “Wat dat met me heeft gedaan als mens? Het gaat om onmacht. Die machteloosheid frustreert op de lange duur. Dat is iets wat meespeelt. Nu nog steeds. Ik kan niet tegen onrecht. Ik zal nooit meer passief kunnen toekijken. Ik weet dat nu. Ik spring er tussen met gevaar voor eigen leven. Toekijken kan ik niet meer.”
Het team brengt de nacht door aan de rand van de enclave. Ze horen de kogels afketsen op hun YPR-pantserwagen. De volgende dag krijgen ze de opdracht zich te verplaatsen naar Swedish Shelter, een noodkampement voor vluchtelingen. Bij het kampement aangekomen, worden zij gevangen genomen door de Serven. Er volgen angstige uren en dagen. Een tocht te voet door de bergen. Urenlange verhoren ergens in een kazerne. Uiteindelijk worden ze verplaatst naar een dorpshotel waar ze een week lang gevangen worden gehouden. “Een tolk vertelde ons dat als er weer luchtaanvallen kwamen van de VN, ze ons zouden executeren. We dachten dat het einde verhaal zou zijn. Toen schreef ik mijn afscheidsbrief. Die week leefde ik op de automatische piloot. Puur op adrenaline. Je bent eigenlijk een soort machine. En dat is maar goed ook, dat is je overlevingsinstinct, dat heb je nodig als militair.
Het rare is: je verveelt je ook. We hadden van die zwarte coltruien met een rits tot aan je nek. Die knoopten we aan elkaar tot iets wat op een voetbal leek. Daar doodden we de tijd mee. Humor. Dat helpt ook. En plannen maken over hoe we weg konden komen. Voor zover ik weet zijn we na een week vrijgekomen door bemiddeling van Oekraïners. Er kwam een televisieploeg met een tolk binnen en die zei: ‘Er komt zo een bus, pak je spullen, daar stappen jullie in.’ Geen idee waar we naartoe gingen. Achteraf zijn we naar Novi Sad, een buitenwijk van Belgrado, gebracht. Daar werden we naar een soort Center Parcs-huisje gebracht met de mededeling: ‘Morgen vliegen jullie terug naar Nederland.’
Toen ik thuiskwam maakte ik ruzie met mijn ouders over een kapotte videorecorder. Waar maakten ze zich druk om?, dacht ik. Ook daar zag ik voor het eerst de beelden van wat zich daadwerkelijk had afgespeeld onder onze neus. Ik had geen idee. Ik had de lichamen op de weg gezien, maar wist toen niet op welke schaal dat had plaatsgevonden. De pers viel over ons heen, maar wij mochten niet praten. Dat hadden we van hogerop nadrukkelijk te horen gekregen. Ik had een stuk geschiedenis meegemaakt, maar ik had niets waardevols bijgedragen aan het grote geheel. Alleen op microniveau had ik toegevoegde waarde gehad.”
10% van de Dutchbat-militairen kampt na terugkeer met PTSS, posttraumatische stressstoornis. Ook Johan. Tien jaar na dato wordt bij hem deze diagnose gesteld. “Ik was internationaal vrachtwagenchauffeur in de burgermaatschappij, maar had heel erg last van spierspanningen en een heel kort lontje. Ik sliep slecht. Op een gegeven moment ben ik via een bijeenkomst voor ex-Dutchbatters beland bij de theatervoorstelling ‘Thuisfront’ van Barry Hofstee. Het leek of daar mijn eigen verhaal werd gespeeld op toneel. Er ging een knop om. Alles kwam eruit. Ik had al langere tijd signalen, en mijn omgeving had het wel gezien, maar ik wilde het zelf niet zien.”
Nadat de eerste Dutchbat-militairen in 2007 voor het eerst de confrontatie waren aangegaan met de bevolking, nodigt de burgemeester van Srebrenica in 2008 een aantal oud-Dutchbatters uit om mee te lopen met de Mars Mira. Dat is een tocht van 120 kilometer door de bergen van Tuzla naar Srebrenica, dezelfde tocht die de mannelijke vluchtelingen op weg naar veilig gebied in 1995 hebben gelopen, in tegenovergestelde richting. Bij terugkomst vindt in Srebrenica op 11 juli de herdenking en herbegrafenis plaats van mensen die zijn gevonden in de massagraven uit 1995 en van de mensen die nog steeds worden gevonden. “We hebben een bus gehuurd en zijn met nog acht ex-Dutchbatters op pad gegaan. De beste keus die ik in tijden had gemaakt. Ik ging daar met het zweet in mijn handen naartoe. Ik was bang dat ze het me heel erg kwalijk zouden nemen. Ik word er gewoon weer uitgeschopt daar, dat was mijn idee. Ik had me dat ook echt kunnen voorstellen, maar het tegenovergestelde was het geval. We waren overal welkom. Om te komen eten en drinken. De man die we als eerste ontmoetten, nam ons zelfs mee de kroeg in om aan zijn dorpsgenoten te laten zien dat hij ons had ontmoet. Ja, zaten we daar, je gaat daar toch een beetje schuchter in die bar zitten, want je wilt niet de aandacht op je vestigen. Voor hetzelfde geld zit er wel iemand met oud zeer. Niets van dat alles. Ik ontdekte dat bij mij de tijd had stilgestaan. Maar de mensen die we ontmoetten hadden ondanks alles het leven weer opgepakt.
Mijn rugzak heb ik bij de uitgang van de voormalige enclave neergezet toen we vertrokken. Symbolisch gezien. Met alle sores en ellende die ik al die tijd met me had meegesleept. Ik wilde ook per se zelf het voertuig besturen op het moment dat we de enclave zouden verlaten. Grip hebben. Ik heb de eerste 40 kilometer zelf gereden. Ik ging als een vrij man naar huis. Zo voelde dat echt. Er viel zo veel van mijn schouders af. Ik was een ander mens toen ik thuiskwam.”
Sinds zijn reis zet Johan zich, onder de noemer ‘Building a Bosnian Dream’, actief in voor mensen in Srebrenica die dringend hulp nodig hebben. Ook organiseert hij reizen voor oud-Dutchbatters naar de voormalige enclave. Johan keert terug naar Defensie en werkt daar op dit moment als Transportplanner op de Generaal Majoor Koot Kazerne in Garderen. Hij wil weer worden uitgezonden. “Ik heb me twee jaar geleden vrijwillig opgegeven en ik hoop nu dat ik naar Mali word uitgezonden. Ik wil weten of ik standhoud. En ik besef na al die tijd ook dat dit is wie ik ben. Een militair. ‘It’s running through my veins’.”
Juli 1995. Gewondenverzorger Johan de Jonge is 21 jaar als hij door de Serviërs gevangen wordt genomen tijdens de val van de enclave Srebrenica. “Ik dacht toen dat het einde verhaal zou zijn. Ik heb een afscheidsbrief geschreven aan mijn ouders. Ik heb hem nog steeds. Hier. Ongeopend is ie. Ik heb geen idee wat er in staat. Laat maar lekker dicht zitten denk ik. Ik ben er nog.”
DutchbatIII, het Nederlands bataljon van de UNPROFOR, de VN-vredesmacht in Joegoslavië, verdedigt de door moslims bewoonde enclave Srebrenica in Bosnië. Als hospik is het Johans taak om gewonden te verzorgen, te assisteren bij operaties of medicatie uit te delen. Met regelmaat zetten ze ook zelfstandig een post op in een dorpje, zodat de inwoners langs kunnen komen met hun problemen. Johan brengt drie maanden door in de enclave. “Srebrenica was een openluchtgevangenis. We konden en mochten niets. De Serven bepaalden wat er de enclave binnenkwam. Er was te weinig te eten, te weinig spullen voor uiterlijke verzorging, pleisters en verbandjes en medicatie kwamen niet binnen. Ik was gefrustreerd dat ik zo weinig mensen kon helpen. Maar niemand kon er wat aan doen, en niemand deed er wat aan.”
Op 8 juli vallen de Serven de enclave aan en wordt Johan opgeroepen mee te gaan met het Quick Reaction Force-team. Onderweg naar OP-foxtrot, een observatiepost aan de rand van de enclave, horen ze over de radio dat de post is aangevallen en dat er een collega dodelijk is getroffen. “Als gewondenverzorger wil je te hulp schieten als je daar aankomt, maar dat kon niet. Tegelijkertijd werden we aan alle kanten aangevallen door de Serven. Maar wat hadden wij? We hadden een geweer met tien kogels. Aan de andere kant stond veel meer materiaal. We mochten niet schieten, maar ook niet terugtrekken.”
De Rules of Engagement (ROE) stonden alleen toe dat geweld werd gebruikt voor zelfverdediging, waarbij werd gerekend op luchtsteun van de NAVO om de missie te doen slagen. Luchtsteun mocht echter alleen worden aangevraagd wanneer de eigen stellingen werden aangevallen. “Wat dat met me heeft gedaan als mens? Het gaat om onmacht. Die machteloosheid frustreert op de lange duur. Dat is iets wat meespeelt. Nu nog steeds. Ik kan niet tegen onrecht. Ik zal nooit meer passief kunnen toekijken. Ik weet dat nu. Ik spring er tussen met gevaar voor eigen leven. Toekijken kan ik niet meer.”
Het team brengt de nacht door aan de rand van de enclave. Ze horen de kogels afketsen op hun YPR-pantserwagen. De volgende dag krijgen ze de opdracht zich te verplaatsen naar Swedish Shelter, een noodkampement voor vluchtelingen. Bij het kampement aangekomen, worden zij gevangen genomen door de Serven. Er volgen angstige uren en dagen. Een tocht te voet door de bergen. Urenlange verhoren ergens in een kazerne. Uiteindelijk worden ze verplaatst naar een dorpshotel waar ze een week lang gevangen worden gehouden. “Een tolk vertelde ons dat als er weer luchtaanvallen kwamen van de VN, ze ons zouden executeren. We dachten dat het einde verhaal zou zijn. Toen schreef ik mijn afscheidsbrief. Die week leefde ik op de automatische piloot. Puur op adrenaline. Je bent eigenlijk een soort machine. En dat is maar goed ook, dat is je overlevingsinstinct, dat heb je nodig als militair.
Het rare is: je verveelt je ook. We hadden van die zwarte coltruien met een rits tot aan je nek. Die knoopten we aan elkaar tot iets wat op een voetbal leek. Daar doodden we de tijd mee. Humor. Dat helpt ook. En plannen maken over hoe we weg konden komen. Voor zover ik weet zijn we na een week vrijgekomen door bemiddeling van Oekraïners. Er kwam een televisieploeg met een tolk binnen en die zei: ‘Er komt zo een bus, pak je spullen, daar stappen jullie in.’ Geen idee waar we naartoe gingen. Achteraf zijn we naar Novi Sad, een buitenwijk van Belgrado, gebracht. Daar werden we naar een soort Center Parcs-huisje gebracht met de mededeling: ‘Morgen vliegen jullie terug naar Nederland.’
Toen ik thuiskwam maakte ik ruzie met mijn ouders over een kapotte videorecorder. Waar maakten ze zich druk om?, dacht ik. Ook daar zag ik voor het eerst de beelden van wat zich daadwerkelijk had afgespeeld onder onze neus. Ik had geen idee. Ik had de lichamen op de weg gezien, maar wist toen niet op welke schaal dat had plaatsgevonden. De pers viel over ons heen, maar wij mochten niet praten. Dat hadden we van hogerop nadrukkelijk te horen gekregen. Ik had een stuk geschiedenis meegemaakt, maar ik had niets waardevols bijgedragen aan het grote geheel. Alleen op microniveau had ik toegevoegde waarde gehad.”
10% van de Dutchbat-militairen kampt na terugkeer met PTSS, posttraumatische stressstoornis. Ook Johan. Tien jaar na dato wordt bij hem deze diagnose gesteld. “Ik was internationaal vrachtwagenchauffeur in de burgermaatschappij, maar had heel erg last van spierspanningen en een heel kort lontje. Ik sliep slecht. Op een gegeven moment ben ik via een bijeenkomst voor ex-Dutchbatters beland bij de theatervoorstelling ‘Thuisfront’ van Barry Hofstee. Het leek of daar mijn eigen verhaal werd gespeeld op toneel. Er ging een knop om. Alles kwam eruit. Ik had al langere tijd signalen, en mijn omgeving had het wel gezien, maar ik wilde het zelf niet zien.”
Nadat de eerste Dutchbat-militairen in 2007 voor het eerst de confrontatie waren aangegaan met de bevolking, nodigt de burgemeester van Srebrenica in 2008 een aantal oud-Dutchbatters uit om mee te lopen met de Mars Mira. Dat is een tocht van 120 kilometer door de bergen van Tuzla naar Srebrenica, dezelfde tocht die de mannelijke vluchtelingen op weg naar veilig gebied in 1995 hebben gelopen, in tegenovergestelde richting. Bij terugkomst vindt in Srebrenica op 11 juli de herdenking en herbegrafenis plaats van mensen die zijn gevonden in de massagraven uit 1995 en van de mensen die nog steeds worden gevonden. “We hebben een bus gehuurd en zijn met nog acht ex-Dutchbatters op pad gegaan. De beste keus die ik in tijden had gemaakt. Ik ging daar met het zweet in mijn handen naartoe. Ik was bang dat ze het me heel erg kwalijk zouden nemen. Ik word er gewoon weer uitgeschopt daar, dat was mijn idee. Ik had me dat ook echt kunnen voorstellen, maar het tegenovergestelde was het geval. We waren overal welkom. Om te komen eten en drinken. De man die we als eerste ontmoetten, nam ons zelfs mee de kroeg in om aan zijn dorpsgenoten te laten zien dat hij ons had ontmoet. Ja, zaten we daar, je gaat daar toch een beetje schuchter in die bar zitten, want je wilt niet de aandacht op je vestigen. Voor hetzelfde geld zit er wel iemand met oud zeer. Niets van dat alles. Ik ontdekte dat bij mij de tijd had stilgestaan. Maar de mensen die we ontmoetten hadden ondanks alles het leven weer opgepakt.
Mijn rugzak heb ik bij de uitgang van de voormalige enclave neergezet toen we vertrokken. Symbolisch gezien. Met alle sores en ellende die ik al die tijd met me had meegesleept. Ik wilde ook per se zelf het voertuig besturen op het moment dat we de enclave zouden verlaten. Grip hebben. Ik heb de eerste 40 kilometer zelf gereden. Ik ging als een vrij man naar huis. Zo voelde dat echt. Er viel zo veel van mijn schouders af. Ik was een ander mens toen ik thuiskwam.”
Sinds zijn reis zet Johan zich, onder de noemer ‘Building a Bosnian Dream’, actief in voor mensen in Srebrenica die dringend hulp nodig hebben. Ook organiseert hij reizen voor oud-Dutchbatters naar de voormalige enclave. Johan keert terug naar Defensie en werkt daar op dit moment als Transportplanner op de Generaal Majoor Koot Kazerne in Garderen. Hij wil weer worden uitgezonden. “Ik heb me twee jaar geleden vrijwillig opgegeven en ik hoop nu dat ik naar Mali word uitgezonden. Ik wil weten of ik standhoud. En ik besef na al die tijd ook dat dit is wie ik ben. Een militair. ‘It’s running through my veins’.”
Door Sonja van der Sar