Volgens Coetzee was er eerst muziek en volgde pas daarna de gesproken tekst. Muziek is voor mij veel meer dan geluid en ritme, het is gevoel. Het gevoel dat ik zocht bij het schrijven van mijn tweede boek vond ik steevast in de muziek. Uit de nummers die ik gebruikte tijdens het schrijven van mijn tweede boek, maakte ik een playlist: RAUW!
(de oorspronkelijke titel)
Zes van deze achttien nummers zullen, in willekeurige volgorde, de komende tijd in feuilleton vorm worden gepubliceerd op Your Song. Bij elk nummer heb ik natuurlijk een deel van de bijbehorende passage uit mijn roman toegevoegd. Dit is het laatste deel , deel 6.
‘Hé Vik!’ Vanuit een olijfgroene fourwheeldrive klonk de stem van Leon. ‘Stap in,
dan parkeer ik de auto in de garage en lopen we de stad in.’ Vanaf het stationsplein reden ze over de rotonde. De goudgele draak blonk in de zon. ‘Hoe gaat je studie?’ wilde Vik weten. Leon was sinds kort geen militair meer en had een studie bedrijfsmaatschappelijk werk opgepakt. ‘Goed, maar het is wel weer even wennen om huiswerk te moeten maken en soms blijf ik moeite houden met mijn concentratie.’ Leon liet zijn raam zakken om het kaartje uit de automaat te halen. ‘Heb je het gehoord van Larie?’
‘Ja, ik was bij hem toen zijn vriendin sms’te. Ze had zo’n test gekocht en had niet
kunnen wachten tot Larie weer thuis was.’
Soepel met één hand sturend draaide Leon de jeep in een parkeerplaats op de vijfde
verdieping. ‘Kun je even mijn sigaren uit het handschoenenkastje pakken?’ vroeg hij
voor het uitstappen. Vik knikte. Samen slenterden ze naar de lift, die defect bleek te
zijn, waardoor ze geen andere keuze hadden dan de trap te nemen.
‘Jij burger,’ mompelde Vik.
‘Ik had eigenlijk geen keus,’ antwoordde Leon, ‘maar een schrale troost is dat ik nu
wel recht heb op een invaliditeitspensioen.’Ze waren de parkeergarage uit gelopen en als automatisch had Vik de omgeving in zich opgenomen. De straat werd verlicht door grote, klassiek ogende lampen die een flauw gelig licht wierpen op de rode steentjes waarover ze liepen. Leon liep nu weer normaal; als je niet zou weten wat hij aan zijn been mankeerde zou het je misschien ook niet opvallen; dan had je je hooguit geërgerd aan de manier waarop hij de trap af was gelopen. Acht keer vijf treden lang had Vik gezien hoe Leon eerst zijn linkerbeen een trede lager plaatste om vervolgens het rechter ernaast te zetten. Hij kon nog steeds niet traplopen zoals normale mensen; dat zou hij ook nooit meer kunnen. Zijn linkerknie kon hij niet ver genoeg buigen om door te kunnen stappen en dus liep hij trap zoals een kind dat het net had geleerd.
‘Hoe is het met je zoontje?’ Vik keek naar de rechthoekige bril die Leon droeg. Hij
vroeg zich af of hij die de vorige keer ook al had, of hij er iets over zou zeggen.
Omdat hij het niet zeker wist, zweeg hij erover.
Leon stak een sigaar aan. ‘Het gaat goed met hem. Met zijn moeder heb ik nog wel
wat problemen. Ze valt me lastig en kan dingen niet relativeren of plaatsen.’
‘Hoe bedoel je? Raar trouwens. Zij is toch bij jou weggegaan tijdens de uitzending?’
‘Ja, maar ze heeft nogal wat moeite met mijn nieuwe vriendin.’ ‘Het is een gave, Leon. Vrouwen zijn in staat om overal problemen van te maken zonder dat er een logische reden is.’
Zwijgend liepen ze via de Schapenmarkt de markt op. Links van hen lag het stadhuis,
achter het stadhuis lag de Scheidingstraat. De markt was leeg, de terrasjes waren
verlaten. Misschien mocht je op een dinsdag ook niet meer verwachten. Den Bosch
was geen Amsterdam, geen New York, geen stad die nooit sliep. Misschien met
carnaval, maar dat was ook niet meer dan één week per jaar. Via de markt liepen ze
de Kerkstraat in. ‘Wat wil je eigenlijk eten?’ ‘Wriezjee met tjerga,’ antwoordde Vik lachend, ‘rijst met kip.’ ‘Hoe is het bij jou thuis eigenlijk?’
‘Geen idee, ik kom daar nooit meer,’ antwoordde Vik nonchalant. ‘Ik moet nog even
pinnen.’ Aan het einde van de Kerkstraat, tegenover de Sint‐Jan, pinde
Vik honderd euro, waarna ze terugliepen naar de Korte Putstraat en Roelfs, een
eetcafé, binnengingen. Het was er donker. De vale houten vloer en het donker gelakte
hout van de grote trap, tafels en stoelen gaven het café een doorleefde uitstraling.
‘Hebt u nog een tafeltje voor twee personen?’ vroeg Vik. De barman keek even rond of hij nog een leeg tafeltje zag. ‘U had niet gereserveerd? Misschien is er boven nog een tafeltje vrij, daar is in ieder geval niets gereserveerd.’ Vik liep met twee treden tegelijk de trap op en liet zijn blik over de balkonachtige verdieping glijden. Recht tegenover hem zag hij een vrij tafeltje en dus wenkte hij Leon. ‘Ik ben afgelopen week gebeld door de commissie,’ zei Vik toen ze eenmaal zaten. ‘Ze hebben de aanvraag niet goedgekeurd, ze gaan je geen dapperheidsonderscheiding toekennen.’‘En dat moet jij me vertellen?’‘Ja, officieel weet je natuurlijk niet eens dat de onderscheiding voor je is aangevraagd. In de reglementen staat dat het niet mag worden besproken met degene die moet worden gedecoreerd.’ ‘Maar ik ben zelf voor de commissie geweest, ze hebben mij ook gehoord.’ ‘Weet ik, maar dat is ook niet gebruikelijk. Dat weet jij ook.’ ‘Ja, maar het feit dat ze het deden, zei wel iets over de kans dat ze hem gingen
toekennen. Ze zeiden dat ze, als ze het niet bijna zeker wisten dat ik hem ging krijgen,
dat nooit zouden doen.’ Vik staarde naar de muur. Hij wachtte tot Leon verder zou
gaan met zijn betoog, met het verhaal waar hij al die tijd zo sterk bij betrokken was
geweest.
‘Ik had ze ook gezegd dat ik, juist omdat ik ook zelf gehoord ben, van hen wilde
horen wat de uitslag was. Gaan ze mij hierover nog bellen?’ wilde hij weten.
Vik schudde zijn hoofd. ‘Nee.’ ‘Stelletje hufters. Ik word zo moe van dat soort lamlendige lafaards. Ze hebben niet eens de ballen om het mij zelf te vertellen.’
‘Het is niet de procedure,’ onderbrak Vik hem. ‘Aangezien normaal gesproken degene
die wordt voorgedragen niet op de hoogte is, nemen zij dus ook nooit contact op met
die persoon.’ ‘Maar ik bén op de hoogte, ze hebben mij gehoord!’
‘Ik weet het, Leon, maar zij houden vast aan de procedure.’ Leon zuchtte. ‘Hebben ze
je verteld waarom de onderscheiding niet wordt toegewezen?’ Hij was voorover gaan
zitten en keek Vik vragend aan.
‘Ik heb ernaar gevraagd.’ ‘En?’ ‘Niks, ik kreeg een uitleg van hoe de commissie in elkaar zit, uit wat voor mensen hij bestaat en hoe ze te werk gaan. Dat ze uitermate zorgvuldig zijn en dat ik daarvan mag uitgaan. Zo’n uitleg waar je niets aan hebt, waar je niets mee kunt, die eigenlijk vooral zegt wat voor impotentie op sommige plekken van onze organisatie te vinden is. Toen de man klaar was met de uitleg, zei ik tegen hem dat ik niet geïnteresseerd was in de samenstelling en werkwijze van de commissie, maar in de reden waarom de onderscheiding niet was toegekend.’
‘En toen?' Vik smeerde een stukje brood met aioli en bood het Leon aan; hij smeerde een tweede en nam een hap. ‘Toen legde hij nogmaals uit wat hij me daarvoor ook al had verteld.
Gek word je van dat soort mensen. Ik vroeg hem hoe ik dit dan aan jou uit moest gaan
leggen, maar aangezien procedureel jij dit normaal gesproken niet weet, begreep hij
mijn probleem niet. Buiten dat: het is ook een procedure die niet uitlegt waarom een
onderscheiding wel of niet wordt toegekend.’ ‘Wie zitten er in die commissie dan?’
‘Dat heb ik niet onthouden, ik heb niks met dat soort verhalen. In ieder geval iemand
van Personeel en Organisatie, iemand met ervaring, en een brigadegeneraal.’
‘Dan wil ik wel een gok doen welke; ik heb sterk het gevoel dat het onze generaal is.
Die heb ik wel een paar keer op zijn teentjes getrapt, en nu pakt hij me terug.’
‘Als dat geval is, dan heb je dubbel pech, want ook ik stond weleens op zijn teentjes.’
Vik lachte cynisch en tikte met de hals van zijn bierfles tegen die van Leon om te
proosten. Het bleef even stil.
‘Ergens heb ik het gevoel dat je Draaginsigne Gewonden meer in de weg zit.’
‘Waarom?’
‘Gewoon een gevoel, op basis van de opmerkingen die zijn geplaatst. Die man legde
me uit dat je voor de actie waarvoor de dapperheidsonderscheiding is aangevraagd
ook al een dig is uitgereikt.’ ‘Begrijp ik nou goed wat je zegt?’
Vik liet een korte stilte vallen en keek Leon strak aan, waarna hij rustig en beheerst
zei: ‘Dat denk ik wel, ja.’
‘Stelletje klootzakken, alsof ik om die dig heb gevraagd! Alsof ik bewust gewond
geraakt ben, alsof ik het lekker vond om daar met mijn poten in de kreukels te liggen
creperen van de pijn, alsof het een prestatie is om gewond te raken, en ik die dig
nodig heb om me die dag te herinneren. Iedere morgen als ik opsta heb ik pijn aan
mijn poot, ieder weekend als ik ga kijken op het voetbalveld bij mijn oude team weet
ik dat ik niet meer zal kunnen voetballen. Ik herinner het me als ik wil rennen met
mijn zoontje of mijn uniform doelloos in de kast zie hangen. Die speld hebben ze op
mijn borst geprikt, die ik daarvoor trots aanbood. Vulnere nec vici, gewond maar niet
verslagen.’
Vik legde zijn ellebogen op tafel en schoof naar voren. Zijn blik kruiste die van Leon
alsof ze hun gedachten uitwisselden. Dit was het moment waarvan Vik had geweten
dat het zou gaan komen toen hij had besloten om het Leon te vertellen. Kom maar,
dacht hij, brand maar los.
‘Het is een godvergeten kruis dat ik op mijn schouders draag, en waar Defensie me
iedere dag weer aan vast lijkt te spijkeren. Als het ze uitkomt mag, of nee, móét ik
mijn verhaal vertellen. Trots zijn, maar als jij iets van hen vraagt, kan niemand je
helpen, sta je alleen in de kou en zoek je het maar uit, want onze mannen zijn sterk en
gezond. De gewonden laten we uiteindelijk alsnog achter, veilig thuis, en daar mag je
niet over zeiken. Maar ik wil vechten, het is geen blijk van waardering, Vik, het is een
stigma, een kwaad‐ aardig gezwel dat zich als kanker van je borst naar je hoofd en uit‐
eindelijk je hart verspreidt.’ Vik slikte. De woorden van Leon waren geen verrassing voor hem. Hij had ze verwacht, voorspeld zelfs. Hij had naast Leon willen gaan zitten en een arm om hem heen willen slaan, maar hij deed het niet. Hij kon het niet. Misschien omdat hij bang was dat Leon zou merken dat ze dezelfde woede deelden.