
United Nations Military Observers team Zivinice – Sector NE – Bosna i Hercegovina. 5 November 1995.
Een dag eerder tekende James Vungo uit Kenia voor dé oneliner van het jaar; het had gesneeuwd en James kwam kleumend en zelf ook ietwat wit uitgeslagen, het bureau binnen.
“This morning, the whole country belongs to the UN.” Pas na een paar tellen realiseer ik me dat hij voor het eerst van zijn leven sneeuw heeft gezien, gevoeld en geproefd.
We halen bij UNMO HQ op Tuzla Air Base een werkende CapSat en faxrollen voor een half jaar op. En rijden dan door een grijs en koud landschap naar Memici; daar is het crossing-point dat door beide partijen wordt erkend. Het is koud, maar niet koud genoeg dat de sneeuw blijft liggen. De schilderachtige laag poedersuiker van de ochtend laat al slijtplekken zien. Als we net buiten Memici uitstappen, slaat de natte kou ons in het gezicht. We worden vriendelijk opgevangen door een handjevol sjofele militairen van de 28e Divisie van Armia Bosna i Hercegovina (ABiH). Als ik het al koud heb, moeten zij het helemaal afleggen, realiseer ik me, als ik het ratjetoe aan tenues zie. Die lijken vooral geschikt voor de zomer.

We draaien allebei om en lopen terug naar de “eigen” linies. Ik merk dat ik loop te neuriën. “Tramps like us, baby we were born to run”. Ik blijf wandelen. Rennen kan altijd nog.
Weken later sta ik er weer. Met 3 Nederlandse UNMO’s die ik goed ken, bij een semi-permanente OP van Zweedse militairen. Er is een Regional Joint Commitee die de grenzen, zoals geschetst op een servetje in Dayton, in de praktijk moet vaststellen. In de tent ruziën Serven, Moslims en Kroaten.
Buiten doen we ze na; een sneeuwballengevecht houdt de verveling weg.